Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Wet op de architectentitel

 

Wet van 7 juli 1987, houdende regelen omtrent de bescherming van de titels architect, stedebouwkundige, tuin- en landschapsarchitect en interieurarchitect
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is bij de wet regelen te stellen omtrent de bescherming van de titels architect, stedebouwkundige, tuin- en landschapsarchitect en interieurarchitect, alsmede regelen te stellen ter uitvoering van de richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 10 juni 1985 inzake de onderlinge erkenning van de diploma's, certificaten en andere titels op het gebied van de architectuur, tevens houdende maatregelen tot vergemakkelijking van de daadwerkelijke uitoefening van het recht van vestiging en vrij verrichten van diensten (PbEG 1985, L 223/15);
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk I. Algemeen

Artikel 1
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
betrokken staat: lidstaat, een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of Zwitserland;
bevoegde autoriteit: bevoegde autoriteit als bedoeld in artikel 56 van de richtlijn;
derde land: ander land dan een betrokken staat;
dienstverrichter: een persoon die op wettige wijze is gevestigd in een andere betrokken staat en aldaar op wettige wijze het beroep van architect, stedenbouwkundige, tuin- en landschapsarchitect of interieurarchitect uitoefent of, ingeval dat beroep in die staat niet is gereglementeerd, dat beroep in die staat tijdens de tien jaar voorafgaand aan de dienstverrichting in Nederland ten minste twee jaar voltijds heeft uitgeoefend, en die zich vanuit die staat naar Nederland begeeft om er tijdelijk en incidenteel datzelfde beroep uit te oefenen;
lidstaat: lidstaat van de Europese Unie;
migrerende beroepsbeoefenaar:
1
onderdaan van een betrokken staat;
2
onderdaan van een derde land die houder is van een door een betrokken staat afgegeven EG-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen als bedoeld in artikel 8 van richtlijn nr. 2003/109/EG van de Raad van de Europese Unie van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen (PbEU L 016), of
3
familielid van een onderdaan van een betrokken staat, dat onderdaan is van een derde land en dat uit hoofde van richtlijn nr. 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden (PbEU L 158 en L 229), gerechtigd is een betrokken staat binnen te komen en er te verblijven;
Onze Minister: Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;
opleidingstitel: diploma, certificaat, of andere titel die door een daartoe bij of krachtens wet in een andere betrokken staat aangewezen autoriteit is afgegeven ter afsluiting van een overwegend in een of meer betrokken staten gevolgde beroepsopleiding op het gebied van architectuur, stedenbouw, tuin- en landschapsarchitectuur of interieurarchitectuur;
richtlijn: richtlijn nr. 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties (PbEU L 255).

Hoofdstuk II. Het architectenregister

Artikel 2
1
Er is een architectenregister, in deze wet verder aan te duiden als het register.
2
In het register wordt op verzoek ingeschreven als architect, als stedenbouwkundige, als tuin- en landschapsarchitect of als interieurarchitect degene, die voldoet aan de bij of krachtens deze wet gestelde eisen.
3
Onze Minister kan, in overeenstemming met Onze Ministers van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, voorschriften geven omtrent de inrichting van het register.

Hoofdstuk III. Het bureau architectenregister

Artikel 3
1
Onze Minister richt een Stichting bureau architectenregister op, in deze wet verder aan te duiden als het bureau. Het wijzigen van de statuten van het bureau behoeft de toestemming van Onze Minister. De artikelen 10:28 tot en met 10:31 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing.
2
Het bureau is belast met het beheer van het register en voorziet in de administratieve bijstand, die bij de uitvoering van het bepaalde in hoofdstuk VI van het bureau wordt gevraagd.
3
Het bureau treedt bij de uitvoering van deze wet op als bevoegde autoriteit. Het bureau werkt in die hoedanigheid nauw samen met de bevoegde autoriteiten van andere betrokken staten en:
a
verstrekt aan of vraagt bij die autoriteiten gegevens op inzake tuchtrechtelijke maatregelen, strafrechtelijke sancties of andere ernstige feiten voor zover noodzakelijk voor de beoordeling van de rechtmatigheid van de toegang tot of de uitoefening van werkzaamheden op het gebied van architectuur, stedenbouw, tuin- en landschapsarchitectuur of interieurarchitectuur van of door een persoon die krachtens artikel 13 is ingeschreven in het register of die op grond van dat artikel een verzoek tot inschrijving in het register heeft gedaan;
b
gaat de juistheid na van de door de bevoegde autoriteit van een andere betrokken staat verstrekte informatie als bedoeld in onderdeel a en stelt die autoriteit in kennis van de bevindingen en de eventueel daaraan te verbinden gevolgen;
c
ontvangt de voor de inschrijving in het register en de erkenning van de titel van architect, stedenbouwkundige, tuin- en landschapsarchitect of interieurarchitect noodzakelijke documenten of informatie, verstrekt aan een in het register ingeschreven persoon op diens verzoek afschriften van de bij de inschrijving ontvangen documenten of een verklaring omtrent de periode waarin de ingeschrevene geacht kan worden werkzaam te zijn geweest op zijn vakgebied en neemt de in de richtlijn bedoelde besluiten omtrent de erkenning van de titel die bij de opleiding behoort van de persoon die heeft verzocht om te worden ingeschreven in het register.
4
Het bureau verstrekt informatie over de voorschriften van de richtlijn met betrekking tot de erkenning van beroepskwalificaties voor architect, stedenbouwkundige, tuin- en landschapsarchitect of interieurarchitect, over de wettelijke voorschriften met betrekking tot de beroepsuitoefening van architect, stedenbouwkundige, tuin- en landschapsarchitect of interieurarchitect en over de inschrijving in een van die hoedanigheden in het register en de wettelijke gevolgen daarvan.
5
Het bureau biedt voorts belanghebbenden ondersteuning bij de uitoefening van hun rechten krachtens de richtlijn om in Nederland of een andere betrokken staat op het gebied van de architectuur, stedenbouw, tuin- en landschapsarchitectuur of interieurarchitectuur zelfstandig of in loondienst beroepswerkzaamheden te verrichten of op een van die gebieden tijdelijk en incidenteel overeenkomstig de richtlijn diensten te verrichten.
6
Het bureau informeert het door Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap ter uitvoering van artikel 57 van de richtlijn aangewezen centrale contactpunt periodiek over de werkzaamheden die het op grond van het vierde en vijfde lid heeft verricht en over het resultaat van de door hem op grond van het vijfde lid geboden ondersteuning.

Artikel 4
1
Onze Minister benoemt en ontslaat de voorzitter en de leden van het bestuur van het bureau, na overleg met Onze Ministers van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
2
Het bestuur bestaat in meerderheid uit personen die de beroepen van architect, stedenbouwkundige, tuin- en landschapsarchitect of interieurarchitect uitoefenen dan wel hebben uitgeoefend.

Artikel 5
De benoeming en het ontslag van de directeur van het bureau behoeven de instemming van Onze Minister. De artikelen 10:28 tot en met 10:31 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 6 [Vervallen per 01-01-1994]

Artikel 7
Het bureau bepaalt het bedrag van de tarieven, bedoeld in de artikelen 3, derde lid, 13, eerste lid, 16, eerste lid, 22, eerste lid, 27 en 27b, zesde lid. Een besluit als bedoeld in de eerste volzin, behoeft de goedkeuring van Onze Minister.

Artikel 8
1
Jaarlijks vóór 1 mei wordt door het bureau aan Onze Minister ter goedkeuring een jaarverslag en een jaarrekening over het vorige kalenderjaar voorgelegd. De artikelen 10:28 tot en met 10:31 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing. Onze Minister kan een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek belasten met het uitvoeren van een controle op de jaarrekening. Aan deze accountant en aan de Algemene Rekenkamer wordt inzage gegeven van de boeken en bescheiden en worden alle inlichtingen verstrekt welke zij nodig achten om een juist inzicht te verkrijgen in het geldelijk beheer van het bureau.
2
Onze Minister zendt na goedkeuring afschrift van het verslag en van de jaarrekening aan Onze Ministers van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en aan de Staten-Generaal.

Hoofdstuk IV. De inschrijving in het register

Artikel 9
1
Inschrijving in het register als architect wordt verleend aan degene die voldoet aan een van de volgende eisen:
a
in het bezit zijn van:
1
het getuigschrift van een masteropleiding op het gebied van architectuur aan een in de bijlage bij de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek genoemde universiteit;
2
het getuigschrift van een opleiding bouwkunde op het gebied van de techniek verbonden aan een in de bijlage bij de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek genoemde universiteit;
b
in het bezit zijn van het op grond van artikel 29 van de Nijverheidsonderwijswet uitgereikte eindgetuigschrift Hoger Bouwkunst Onderricht;
c
in het bezit zijn van:
1
het getuigschrift van een masteropleiding op het gebied van architectuur aan een in de bijlage bij de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek genoemde hogeschool;
2
het op grond van artikel 29 van de Wet op het voortgezet onderwijs uitgereikte einddiploma van een Academie van Bouwkunst, het op grond van artikel 34, derde lid, van de Wet op het hoger beroepsonderwijs uitgereikte getuigschrift van een opleiding voor beroepen op het terrein van architectuur en stedenbouw dan wel het getuigschrift van een voortgezette opleiding bouwkunst verbonden aan een in de bijlage bij de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek genoemde hogeschool;
d
in het bezit zijn van het op grond van artikel 29 van de Nijverheidsonderwijswet uitgereikte getuigschrift Voortgezet Bouwkunst Onderricht;
e
met goed gevolg een door de Architectenraad ingesteld architectenexamen hebben afgelegd vóór de datum waarop voor de eerste maal het examen, bedoeld in dit lid onder g, kan worden afgelegd;
f
in het bezit zijn van het diploma van de Stichting Instituut voor Architectuur I.V.A., afgegeven na een op ten minste vierjarige basis ingerichte opleiding van deze stichting waarmee uiterlijk op 5 augustus 1988 is begonnen, en van een attest, afgegeven door Onze Minister, waaruit blijkt dat de betrokkene een door of vanwege Onze Minister ingesteld onderzoek dat een beoordeling behelst van de plannen die de betrokkene tijdens een feitelijke praktijk van ten minste zes jaar op het gebied van de architectuur heeft gemaakt en uitgevoerd, met goed gevolg heeft doorstaan, dan wel in het bezit zijn van het diploma van genoemde Stichting, dat is behaald ter afsluiting van een opleiding waarmee na 5 augustus 1988 is begonnen, mits die opleiding naar het oordeel van Onze Minister voldoet aan de eisen van de artikelen 3 en 4 van de de richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 10 juni 1985 inzake de onderlinge erkenning van de diploma?s, certificaten en andere titels op het gebied van de architectuur, tevens houdende maatregelen tot vergemakkelijking van de daadwerkelijke uitoefening van het recht van vestiging en vrij verrichten van diensten (PbEG 1985, L223/15);
g
met goed gevolg hebben afgelegd een overeenkomstig het bepaalde in hoofdstuk VI ingericht en afgenomen examen voor architecten of daarvan, wegens ten genoegen van Onze Minister aangetoonde uitzonderlijke bekwaamheid, van Onze Minister ontheffing hebben verkregen;
h
met goed gevolg hebben afgelegd het examen ter afsluiting van een door Onze Minister en na het horen van de representatief te achten beroepsorganisaties van architecten, aangewezen opleiding;
i
in het bezit zijn van een door het bevoegd gezag in een andere betrokken staat afgegeven opleidingstitel op het gebied van architectuur als bedoeld in artikel 21 van de richtlijn, dan wel van een diploma van een opleiding als bedoeld in artikel 47, eerste lid, van de richtlijn, die voldoet aan de in artikel 46 van de richtlijn gestelde eisen, vergezeld van een certificaat als bedoeld in artikel 47, eerste lid, van de richtlijn, of, met inachtneming van de eisen die zijn gesteld in artikel 47, tweede lid, van de richtlijn, met goed gevolg hebben afgelegd het examen in de architectuur ter afsluiting van een opleiding die voldoet aan de in artikel 46 van de richtlijn gestelde eisen;
j
in het bezit zijn van een opleidingstitel op het gebied van architectuur als bedoeld in artikel 49, eerste lid, eerste alinea, van de richtlijn, van een verklaring als bedoeld in artikel 49, eerste lid, tweede alinea, van de richtlijn, of van een bevestigende verklaring als bedoeld in artikel 49, tweede lid, van de richtlijn;
k
in het bezit zijn van een opleidingstitel op het gebied van architectuur als bedoeld in artikel 23, derde lid, eerste alinea, vierde lid, eerste alinea, of vijfde lid, eerste alinea, van de richtlijn, vergezeld van een verklaring als bedoeld in dat derde lid, tweede alinea, dat vierde lid, tweede alinea, of dat vijfde lid, tweede alinea;
l
in het bezit zijn van een certificaat dat overeenkomstig artikel 48, tweede lid, van de richtlijn door het daartoe bij of krachtens de wet in een andere betrokken staat aangewezen bevoegd gezag is afgegeven, inhoudende dat de betrokkene zich door de kwaliteit van zijn prestaties op het gebied van architectuur in het bijzonder heeft onderscheiden, zodat hij geacht wordt te voldoen aan de voorwaarden die in die staat worden gesteld voor de uitoefening van werkzaamheden van architect onder de beroepstitel van architect;
m
in het bezit zijn van een door het bevoegd gezag in een andere betrokken staat afgegeven opleidingstitel op het gebied van architectuur, dat of die door het bureau, na een daartoe ingesteld onderzoek, met overeenkomstige toepassing van de artikelen 5 tot en met 13 van de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties is erkend;
n
in het bezit zijn van een in een derde land behaald of verworven diploma, certificaat of andere titel op het gebied van architectuur, dat of die door het daartoe bij of krachtens wet in een andere betrokken staat aangewezen bevoegd gezag overeenkomstig artikel 2, tweede lid, van de richtlijn is erkend, mits hij kan worden aangemerkt als migrerend beroepsbeoefenaar en in het bezit is van een door dat gezag afgegeven verklaring dat hij ten minste drie jaar beroepservaring in die staat heeft op het gebied van architectuur, of
o
in het bezit zijn van een diploma, certificaat of andere titel op het gebied van architectuur, dat of die door een daartoe bevoegde instelling in een derde land is verstrekt ter afsluiting van een opleiding die naar het oordeel van het bureau voldoet aan de in artikel 46 van de richtlijn gestelde eisen, of, ingeval die opleiding daaraan niet voldoet, dat of die door het bureau, na een daartoe ingesteld onderzoek, met overeenkomstige toepassing van de artikelen 5 tot en met 13 van de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties is erkend.
2
Onze Minister kan nadere regels geven over de inrichting welke degene die op grond van het voldoen aan een der eisen, bedoeld in het eerste lid, onder a en c, inschrijving in het register wenst te verkrijgen aan zijn opleiding moet hebben gegeven.

Artikel 9a [Vervallen per 15-07-2008]

Artikel 10
1
Inschrijving in het register als stedenbouwkundige wordt verleend aan degene die voldoet aan een van de volgende eisen:
a
in het bezit zijn van:
1
het getuigschrift van een masteropleiding op het gebied van stedenbouw aan een in de bijlage bij de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek genoemde universiteit;
2
het getuigschrift van een opleiding bouwkunde op het gebied van de techniek aan een in de bijlage bij de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek genoemde universiteit;
b
in het bezit zijn van het op grond van artikel 29 van de Nijverheidsonderwijswet uitgereikte einddiploma Stedebouwkundig Hoger Onderricht;
c
in het bezit zijn van het op grond van artikel 29 van de Wet op het voortgezet onderwijs uitgereikte einddiploma Stedebouwkundig Hoger Onderricht;
d
in het bezit zijn van:
1
het getuigschrift van een masteropleiding op het gebied van stedenbouw verbonden aan een in de bijlage bij de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek genoemde hogeschool;
2
het op grond van artikel 29 van de Wet op het voortgezet onderwijs uitgereikte einddiploma van een Academie van Bouwkunst, het op grond van artikel 34, derde lid, van de Wet op het hoger beroepsonderwijs uitgereikte getuigschrift van een opleiding voor beroepen op het terrein van architectuur en stedenbouw dan wel het getuigschrift van een voortgezette opleiding bouwkunst verbonden aan een in de bijlage bij de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek genoemde hogeschool;
e
met goed gevolg hebben afgelegd een overeenkomstig het bepaalde in hoofdstuk VI ingericht en afgenomen examen voor stedenbouwkundigen of daarvan, wegens ten genoegen van Onze Minister aangetoonde uitzonderlijke bekwaamheid, van Onze Minister ontheffing hebben verkregen;
f
met goed gevolg hebben afgelegd het examen ter afsluiting van een door Onze Minister en na het horen van de representatief te achten beroepsorganisaties van stedenbouwkundigen, aangewezen opleiding;
g
in het bezit zijn van een door het bevoegd gezag in een andere betrokken staat afgegeven diploma, certificaat of andere titel op het gebied van stedenbouw, dat of die door het bureau, na een daartoe ingesteld onderzoek, met overeenkomstige toepassing van de artikelen 5 tot en met 13 van de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties is erkend;
h
in het bezit zijn van een in een derde land behaald of verworven diploma, certificaat of andere titel op het gebied van stedenbouw, dat of die door het daartoe bij of krachtens wet in een andere betrokken staat aangewezen bevoegd gezag overeenkomstig artikel 2, tweede lid, van de richtlijn is erkend, mits hij kan worden aangemerkt als migrerend beroepsbeoefenaar en in het bezit is van een door dat gezag afgegeven verklaring dat hij ten minste drie jaar beroepservaring in die staat heeft op het gebied van stedenbouw, of
i
in het bezit zijn van een diploma, certificaat of andere titel op het gebied van stedenbouw, dat of die door een daartoe bevoegde instelling in een derde land is verstrekt en door het bureau, na een daartoe ingesteld onderzoek, met overeenkomstige toepassing van de artikelen 5 tot en met 13 van de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties is erkend.
2
Onze Minister kan nadere regels geven over de inrichting welke degene die op grond van het voldoen aan een der eisen bedoeld in het eerste lid, onder a tot en met d, inschrijving in het register wenst te verkrijgen aan zijn opleiding moet hebben gegeven.

Artikel 11
1
Inschrijving in het register als tuin- en landschapsarchitect wordt verleend aan degene die voldoet aan een van de volgende eisen:
a
in het bezit zijn van:
1
het getuigschrift van een masteropleiding op het gebied van landschapsarchitectuur aan een in de bijlage bij de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek genoemde universiteit;
2
het getuigschrift van een opleiding landschapsarchitectuur op het gebied van de landbouw en de natuurlijke omgeving aan een in de bijlage bij de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek genoemde universiteit;
b
in het bezit zijn van:
1
het getuigschrift van een masteropleiding op het gebied van landschapsarchitectuur verbonden aan een in de bijlage bij de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek genoemde hogeschool;
2
het op grond van artikel 29 van de Wet op het voortgezet onderwijs uitgereikte einddiploma van een Academie van Bouwkunst, waaraan een afdeling Landschapsarchitectuur is verbonden, het op grond van artikel 34, derde lid, van de Wet op het hoger beroepsonderwijs uitgereikte getuigschrift van een opleiding voor beroepen op het terrein van architectuur en stedenbouw dan wel het getuigschrift van een voortgezette opleiding bouwkunst verbonden aan een in de bijlage bij de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek genoemde hogeschool;
c
vóór 1 september 1970 zijn afgestudeerd in de richting tuin- en landschapsarchitectuur aan de rijkslandbouwuniversiteit te Wageningen;
d
vóór 1 januari 1953 zijn erkend door de commissie ter erkenning van tuin- en landschapsarchitecten, ingesteld door de Bond van Nederlandse Tuin- en Landschapsarchitecten (BNT);
e
met goed gevolg vóór 1 februari 1968 een examen voor tuin- en landschapsarchitect hebben afgelegd voor een door Onze Minister van Landbouw en Visserij daartoe benoemde examencommissie;
f
in het bezit zijn van een in 1971 uitgereikt diploma van de Voortgezette Hogere Opleiding Tuin- en Landschapsarchitectuur (VHTL) van de Vereniging voor Tuin- en Landschapsarchitectuur;
g
met goed gevolg hebben afgelegd een overeenkomstig het bepaalde in hoofdstuk VI ingericht en afgenomen examen voor tuin- en landschapsarchitect of daarvan, wegens ten genoegen van Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit aangetoonde uitzonderlijke bekwaamheid, van genoemde minister ontheffing hebben verkregen;
h
met goed gevolg hebben afgelegd het examen ter afsluiting van een door Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, na het horen van de representatief te achten beroepsorganisaties van tuin- en landschapsarchitecten, aangewezen opleiding;
i
in het bezit zijn van een door het bevoegd gezag in een andere betrokken staat afgegeven diploma, certificaat of andere titel op het gebied van tuin- en landschapsarchitectuur, dat of die door het bureau, na een daartoe ingesteld onderzoek, met overeenkomstige toepassing van de artikelen 5 tot en met 13 van de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties is erkend;
j
in het bezit zijn van een in een derde land behaald of verworven diploma, certificaat of andere titel op het gebied van tuin- en landschapsarchitectuur, dat of die door het daartoe bij of krachtens wet in een andere betrokken staat aangewezen bevoegd gezag overeenkomstig artikel 2, tweede lid, van de richtlijn is erkend, mits hij kan worden aangemerkt als migrerend beroepsbeoefenaar en in het bezit is van een door dat gezag afgegeven verklaring dat hij ten minste drie jaar beroepservaring in die staat heeft op het gebied van tuin- en landschapsarchitectuur, of
k
in het bezit zijn van een diploma, certificaat of andere titel op het gebied van tuin- en landschapsarchitectuur, dat of die door een daartoe bevoegde instelling in een derde land is verstrekt en door het bureau, na een daartoe ingesteld onderzoek, met overeenkomstige toepassing van de artikelen 5 tot en met 13 van de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties is erkend.
2
Onze Minister van Landbouw en Visserij kan nadere regels geven over de inrichting welke degene die op grond van het voldoen aan een der eisen, bedoeld in het eerste lid, onder a en b, inschrijving in het register wenst te verkrijgen aan zijn opleiding moet hebben gegeven.

Artikel 12
1
Inschrijving in het register als interieurarchitect wordt verleend aan degene die voldoet aan een van de volgende eisen:
a
in het bezit zijn van een getuigschrift van een opleiding bouwkunde op het gebied van de techniek aan een in de bijlage bij de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek genoemde universiteit;
b
in het bezit zijn van het op grond van artikel 29 van de Wet op het voortgezet onderwijs uitgereikte einddiploma van een Academie van Bouwkunst, het op grond van artikel 34, derde lid, van de Wet op het hoger beroepsonderwijs uitgereikte getuigschrift van een opleiding voor beroepen op het terrein van architectuur en stedebouw dan wel het getuigschrift van een voortgezette opleiding bouwkunst verbonden aan een in de bijlage van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek genoemde hogeschool;
c
in het bezit zijn van:
1
het getuigschrift van een opleiding Vormgeving van het Domein Beeldende Kunst en Vormgeving verbonden aan een in de bijlage bij de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek genoemde hogeschool;
2
het op grond van artikel 29 van de Nijverheidsonderwijswet of op grond van artikel 29 van de Wet op het voortgezet onderwijs uitgereikte einddiploma van een Academie voor Beeldende Kunsten, afdeling architectonische vormgeving, dan wel het getuigschrift van een opleiding op het gebied van de architectonische vormgeving verbonden aan een in de bijlage bij de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek genoemde hogeschool;
d
met goed gevolg hebben afgelegd een overeenkomstig het bepaalde in hoofdstuk VI ingericht en afgenomen examen voor interieurarchitect of daarvan, wegens ten genoegen van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap aangetoonde uitzonderlijke bekwaamheid, van genoemde minister ontheffing hebben verkregen;
e
met goed gevolg hebben afgelegd het examen ter afsluiting van een door Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en na het horen van de representatief te achten beroepsorganisaties van interieurarchitecten, aangewezen opleiding;
f
in het bezit zijn van een door het bevoegd gezag in een andere betrokken staat afgegeven diploma, certificaat of andere titel op het gebied van interieurarchitectuur, dat of die door het bureau, na een daartoe ingesteld onderzoek, met overeenkomstige toepassing van de artikelen 5 tot en met 13 van de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties is erkend;
g
in het bezit zijn van een in een derde land behaald of verworven diploma, certificaat of andere titel op het gebied van interieurarchitectuur, dat of die door het daartoe bij of krachtens wet in een andere betrokken staat aangewezen bevoegd gezag overeenkomstig artikel 2, tweede lid, van de richtlijn is erkend, mits hij kan worden aangemerkt als migrerend beroepsbeoefenaar en in het bezit is van een door dat gezag afgegeven verklaring dat hij ten minste drie jaar beroepservaring in die staat heeft op het gebied van interieurarchitectuur, of
h
in het bezit zijn van een diploma, certificaat of andere titel op het gebied van interieurarchitectuur, dat of die door een daartoe bevoegde instelling in een derde land is verstrekt en door het bureau, na een daartoe ingesteld onderzoek, met overeenkomstige toepassing van de artikelen 5 tot en met 13 van de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties is erkend.
2
Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap kan nadere regels geven over de inrichting welke degene die op grond van het voldoen aan een der eisen, bedoeld in het eerste lid, onder a tot en met c, inschrijving in het register wenst te verkrijgen aan zijn opleiding moet hebben gegeven.

Artikel 13
1
Degene die van zijn ingevolge het bepaalde in de artikelen 9 tot en met 12 bestaande recht tot inschrijving in het register gebruik wenst te maken, dient bij het bureau een verzoek tot inschrijving in op een formulier waarvan het model door het bureau wordt vastgesteld. Het verzoek gaat vergezeld door stukken waaruit het bureau de opleiding van de verzoeker kan vaststellen. Een verzoek wordt geacht niet te zijn ingediend zolang niet een inschrijfgeld is betaald, indien en voorzover ingevolge het bepaalde in artikel 7 hiervoor een bedrag is vastgesteld.
2
Het bureau bevestigt binnen een maand de ontvangst van een aanvraag om erkenning van een opleidingstitel als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel m, 10, eerste lid, onderdeel g, 11, eerste lid, onderdeel i, of 12, eerste lid, onderdeel f, of van een diploma, certificaat of andere titel als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel o, 10, eerste lid, onderdeel i, 11, eerste lid, onderdeel k, of 12, eerste lid, onderdeel h. Het wijst er in die bevestiging op dat het besluit omtrent de aangevraagde erkenning gelijktijdig een besluit kan inhouden omtrent inschrijving in het register indien de aanvrager alsnog verzoekt om inschrijving in het register overeenkomstig het eerste lid.
3
Indien een persoon blijkens zijn verzoek om inschrijving in het register in het bezit is van een opleidingstitel als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel m, 10, eerste lid, onderdeel g, 11, eerste lid, onderdeel i, of 12, eerste lid, onderdeel f, of van een diploma, certificaat of andere titel als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel o, 10, eerste lid, onderdeel i, 11, eerste lid, onderdeel k, of 12, eerste lid, onderdeel h, die of dat nog niet door het bureau is erkend, merkt het bureau het verzoek om inschrijving tevens aan als een aanvraag om erkenning van het betreffende diploma of certificaat, dan wel de betreffende titel. Het bureau doet daarvan binnen een maand na de ontvangst mededeling in de bevestiging van de ontvangst van het verzoek.
4
Het bureau neemt in een geval waarin een aanvraag om erkenning of een verzoek om inschrijving in het register betrekking heeft op een opleidingstitel als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel m, 10, eerste lid, onderdeel g, 11, eerste lid, onderdeel i, of 12, eerste lid, onderdeel f, binnen drie maanden na ontvangst van alle stukken die het nodig acht voor zijn oordeelsvorming een besluit omtrent de erkenning.
5
Indien het bureau toepassing geeft aan artikel 11 van de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties houdt het het besluit omtrent de erkenning aan overeenkomstig artikel 19, derde lid, van die wet. Het derde en vierde lid van dat artikel zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 14
1
Het bureau draagt zorg dat na het nemen van een besluit tot inschrijving ten spoedigste inschrijving van de verzoeker in het register plaatsvindt.
2
In het register worden opgenomen naam, voornamen, geboortedatum, adres en opleiding van de verzoeker, alsmede de titel waaronder de inschrijving is verkregen.
3
Het bureau verstrekt de aanvrager onmiddellijk na de inschrijving in het register een bewijs van inschrijving.

Artikel 15
1
Een besluit tot weigering van inschrijving in het register wordt niet genomen dan nadat de indiener van het verzoek tot inschrijving in de gelegenheid is gesteld aanvullende bewijsstukken ter ondersteuning van het verzoek over te leggen.
2
Het bureau kan bepalen dat de indiener van het verzoek in persoon voor hem zal verschijnen. De oproeping maakt van een zodanig besluit melding.

Artikel 16
1
Dadelijk na inschrijving in het register en voorts telkens na verloop van een jaar is de ingeschrevene een bijdrage verschuldigd, indien en voorzover ingevolge het bepaalde in artikel 7 hiervoor een bedrag is vastgesteld.
2
Na ontvangst van de bijdrage zendt het bureau een bewijs van betaling aan de ingeschrevene.

Artikel 17
1
Het bureau haalt een inschrijving in het register door:
a
indien de inschrijving, gelet op het bij of krachtens deze wet bepaalde, ten onrechte is geschied;
b
indien de ingeschrevene niet voldoet aan de verplichting tot het betalen van de in artikel 16, eerste lid, bedoelde bijdrage;
c
op verzoek van de ingeschrevene;
d
na het overlijden van de ingeschrevene.
2
Een besluit tot doorhaling van de inschrijving op grond van het bepaalde in het eerste lid, onder a, wordt niet genomen dan nadat overeenkomstige toepassing is gegeven aan het bepaalde in artikel 15, eerste lid.
3
Een besluit tot doorhaling van de inschrijving op grond van het bepaalde in het eerste lid, onder b, wordt niet genomen dan nadat vier weken zijn is verstreken na de dag, waarop de betrokkene op zijn verzuim en het in het eerste lid bedoelde gevolg daarvan is gewezen.
4
Elke doorhaling van een inschrijving op een der gronden, bedoeld in het eerste lid, onder a-c, wordt onmiddellijk bekendgemaakt, onder vermelding van hetgeen in artikel 18 is bepaald.
5
Het bureau houdt aantekening van de doorhalingen en van de data waarop deze zijn geschied.

Artikel 18
1
Degene, van wie de inschrijving op een der in artikel 17, eerste lid onder b en c , bedoelde gronden is doorgehaald, kan het bureau verzoeken de doorhaling ongedaan te maken.
2
Het in het eerste lid bedoelde verzoek wordt geacht niet te zijn ingediend zolang niet opnieuw het inschrijfgeld is betaald, bedoeld in artikel 13, eerste lid, en zolang niet de reeds vóór het tijdstip van doorhaling verschuldigde, maar nog niet betaalde bijdragen, bedoeld in artikel 16, eerste lid, zijn voldaan.

Artikel 19
1
Het bureau maakt binnen vier weken na ontvangst van het verzoek, bedoeld in artikel 18, eerste lid, de doorhaling ongedaan.
2
Artikel 14, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 20
Voor de toepassing van het bepaalde in artikel 16, eerste lid, geldt het tijdstip waarop een doorhaling ongedaan is gemaakt als tijdstip van inschrijving in het register.

Artikel 21
1
Tegen een op grond van deze wet genomen besluit kan een belanghebbende beroep instellen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.
2
Artikel 8:4, onderdeel e, van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing.
3
Voor zover een besluit inzake een aanwijzing, als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel o, 10, eerste lid, onderdeel i, 11, eerste lid, onderdeel k, of 12, eerste lid, onderdeel h, aangemerkt wordt als algemeen verbindend voorschrift, kan in afwijking van artikel 8:2 van de Algemene wet bestuursrecht beroep ingesteld worden bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.

Hoofdstuk V. Titelbescherming

Artikel 22
1
Tegen betaling van een vergoeding, waarvan het bedrag ingevolge het bepaalde in artikel 7 is vastgesteld, doet het bureau aan iedere verzoeker schriftelijk opgave of een persoon in het register staat ingeschreven en onder welke titel.
2
Na ontvangst van de opgave, bedoeld in het eerste lid, kan de verzoeker inzage verlangen in de stukken, die aan de inschrijving ten grondslag liggen. De inzage geschiedt, na de indiening bij het bureau van een daartoe strekkend schriftelijk verzoek, op een door het bureau te bepalen tijdstip ten kantore van het bureau.

Artikel 23
1
Gerechtigd tot het voeren van de titel van architect, stedenbouwkundige, tuin- en landschapsarchitect of interieurarchitect of een afkorting van die titel, hetzij zonder nadere aanduiding, hetzij in woordsamenstellingen waarin de titel of een afkorting daarvan voorkomt, is uitsluitend hij die onder deze titel in het register staat ingeschreven.
2
Het bureau, rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid die ten doel hebben of mede ten doel hebben de behartiging van belangen der ingeschrevenen in het register en rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid die ten doel hebben of mede ten doel hebben de behartiging van belangen van de eindgebruikers van de goederen en diensten der ingeschrevenen in het register kunnen in rechte vorderen dat degene die zonder daartoe gerechtigd te zijn een titel voert als bedoeld in het eerste lid, wordt veroordeeld zich daarvan te onthouden.
3
Deze rechtsvordering komt mede toe aan iedere gerechtigde, als bedoeld in het eerste lid, voorzover de titel wordt gevoerd waaronder de gerechtigde in het register staat ingeschreven.
4
Van een rechtsvordering als bedoeld in het tweede en derde lid, neemt de kantonrechter kennis, behoudens hoger beroep.
5
Het in het eerste tot en met vierde lid bepaalde is niet van toepassing met betrekking tot het voeren van de titel jachtarchitect of nautisch architect.

Artikel 24
1
Onverminderd artikel 23, eerste lid, is degene die voldoet aan artikel 9, eerste lid, onderdeel i, j, k, l, m of n, 10, eerste lid, onderdeel g of h, 11, eerste lid, onderdeel i of j, of 12, eerste lid, onderdeel f of g, gerechtigd gebruik te maken van de wettige in een andere betrokken staat gevoerde titel of afkorting daarvan in de officiële taal van die staat of in één van de officiële talen van die staat.
2
Het bureau kan bepalen dat bij het voeren van een titel als bedoeld in het eerste lid, tevens de naam en de plaats van vestiging van de instelling of de examencommissie die deze titel heeft verleend, moet worden vermeld.

Hoofdstuk VI. Examens

Artikel 25
1
Ten minste eenmaal per jaar geeft Onze Minister die ingevolge onderscheidenlijk de artikelen 9, eerste lid, onder g , 10, eerste lid, onder e , 11, eerste lid, onder g , en 12, eerste lid, onder d , bevoegd is tot het verlenen van ontheffing, de mogelijkheid tot het afleggen van het examen, bedoeld in die artikelen.
2
De omvang en inrichting van de examens worden vastgesteld bij of krachtens algemene maatregel van bestuur. Daarbij worden tevens geregeld de eisen voor de toelating tot het afleggen van de examens, alsmede die voor het verkrijgen van vrijstelling voor bepaalde onderdelen daarvan.
3
Een krachtens de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het tweede lid, vastgesteld examenreglement, alsmede elke wijziging daarvan, behoeft de goedkeuring van Onze ingevolge het bepaalde in het eerste lid betrokken Minister.
4
De voordracht tot de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het tweede lid, wordt gedaan door Onze ingevolge het bepaalde in het eerste lid betrokken Minister.

Artikel 26
1
Ten minste eenmaal per jaar stelt Onze Minister degene die voldoet aan artikel 9, eerste lid, onder c, en die is ingeschreven in het register, doch niet volledig voldoet aan artikel 47, tweede lid, van de richtlijn, in de gelegenheid tot het afleggen van een examen als bedoeld in dat artikellid van de richtlijn.
2
Artikel 25, tweede, derde en vierde lid, zijn van toepassing, met dien verstande dat de voordracht wordt gedaan door Onze Minister.

Artikel 27
Zij die zich aan een van de in artikel 25 bedoelde examens of bepaalde onderdelen daarvan dan wel aan het in artikel 26 bedoelde examen wensen te onderwerpen, worden hiertoe niet toegelaten dan na betaling van een examengeld, waarvan het bedrag ingevolge het bepaalde in artikel 7 is vastgesteld.

Hoofdstuk VII. Bij- en nascholing

Artikel 27a
1
Behoudens het tweede lid is een architect die is ingeschreven in het register gehouden om door middel van bij- en nascholing de ontwikkelingen op zijn vakgebied bij te houden in ten minste 16 uur per jaar.
2
Een architect die is ingeschreven in het register is niet gehouden tot bij- en nascholing indien hij aan het bureau overeenkomstig de door het bureau gestelde regels schriftelijk heeft gemeld dat hij niet langer beroepsmatig actief is.
3
Een architect moet bereid zijn om de persoonlijk bijgehouden bij- en nascholingsactiviteiten - achteraf en desgevraagd - aan (potentiële) opdrachtgevers te laten zien.
4
Het bureau kan kwalitatieve beleidsregels vaststellen ter zake van passende bij- en nascholing; de beleidsregels behoeven de goedkeuring van Onze Minister.
5
Het bureau onderscheidt in het register een ingeschreven architect die een melding heeft gedaan als bedoeld in het tweede lid van de overige ingeschreven architecten.

Hoofdstuk VIIa. Dienstverrichting op het gebied van architectuur, stedenbouw, tuin- en landschapsarchitectuur en interieurarchitectuur

Artikel 27b
1
Een dienstverrichter die niet in het register is ingeschreven, voert in Nederland uitsluitend de beroepstitel die hij voert in de betrokken staat waar hij is gevestigd in de officiële taal van die staat of in één van de officiële talen van die staat. Indien die titel in de betrokken staat waar hij is gevestigd niet bestaat treedt de dienstverrichter in Nederland op onder vermelding van de titel die bij zijn opleiding hoort in de officiële taal van de staat waar hij is gevestigd of in één van de officiële talen van die staat.
2
Een dienstverrichter heeft het recht gebruik te maken van academische titels die hem zijn verleend in een andere betrokken staat, en eventueel van de afkorting daarvan, in de officiële taal van die staat of in één van de officiële talen van die staat. Artikel 24, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.
3
Een dienstverrichter kan op verzoek voor de duur van de dienstverrichting onder vermelding van die hoedanigheid als architect, stedenbouwkundige, tuin- en landschapsarchitect of interieurarchitect worden ingeschreven in het register. De dienstverrichter doet bij zijn aanvraag de volgende stukken aan het bureau toekomen:
a
een verklaring dat hij op wettige wijze in zijn staat is gevestigd om beroepsmatig werkzaamheden te verrichten op het gebied van architectuur, stedenbouw, tuin- en landschapsarchitectuur of interieurarchitectuur en dat hem op het moment van afgifte van de verklaring geen verbod tot beroepsuitoefening is opgelegd;
b
een bewijs van nationaliteit;
c
ingeval het beroep niet is gereglementeerd in zijn staat een bewijs dat hij het betreffende beroep ten minste twee jaar voltijds heeft uitgeoefend tijdens de tien jaar voorafgaande aan de dienstverrichting.
4
Een ingeschreven dienstverrichter kan zijn inschrijving als dienstverrichter telkens met een jaar verlengen.
5
Het bureau beslist binnen vier weken na ontvangst van een verzoek als bedoeld in het derde lid.
6
De inschrijving van een dienstverrichter of de verlenging van die inschrijving wordt geëffectueerd zodra het bureau het inschrijfgeld heeft ontvangen, indien krachtens artikel 7, eerste lid, voor die inschrijving of de verlenging daarvan een bedrag is vastgesteld.

Artikel 27c
1
Het bureau kan bij of aan een bestuursorgaan gegevens van een dienstverrichter opvragen of verstrekken voor zover noodzakelijk voor de afhandeling van een klacht van een afnemer over de dienstverrichter in het kader van zijn dienstverrichting.
2
Het bureau kan bij de bevoegde autoriteit van een andere betrokken staat gegevens van een dienstverrichter opvragen voor zover noodzakelijk voor de afhandeling van een klacht van een afnemer over de dienstverrichter in het kader van zijn dienstverrichting.
3
Het bureau verstrekt aan de bevoegde autoriteit van een andere betrokken staat gegevens van een in het register ingeschrevene voor zover noodzakelijk voor de afhandeling van een klacht van een afnemer over die ingeschrevene in het kader van zijn dienstverrichting.

Artikel 28 [Vervallen per 01-01-1998]

Artikel 29 [Vervallen per 01-01-1998]

Artikel 30 [Vervallen per 01-01-1998]

Artikel 31 [Vervallen per 01-01-1998]

Artikel 32 [Vervallen per 01-01-1998]

Artikel 33 [Vervallen per 01-01-1998]

Artikel 34 [Vervallen per 01-01-1998]

Artikel 35 [Vervallen per 01-01-1998]

Artikel 36 [Vervallen per 01-01-1998]

Artikel 37 [Vervallen per 01-01-1998]

Artikel 38 [Vervallen per 01-01-1998]

Artikel 39 [Vervallen per 01-01-1998]

Artikel 40 [Vervallen per 01-01-1998]

Artikel 41 [Vervallen per 01-01-1998]

Hoofdstuk VIII. Slotbepalingen

Artikel 42
1
Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, met uitzondering van artikel 23 dat vijf jaar nadien in werking treedt.
2
Deze wet kan worden aangehaald als Wet op de architectentitel.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven te 's-Gravenhage, 7 juli 1987
Beatrix
De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
e
H. T. M. Nijpels
De Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur,
l
C. Brinkman
De Minister van Landbouw en Visserij,
g
J. M. Braks
De Minister van Onderwijs en Wetenschappen,
w
J. Deetman
De Minister van Justitie,
f
Korthals Altes
De Staatssecretaris van Economische Zaken,
a
J. Evenhuis
Uitgegeven de achtentwintigste juli 1987
De Minister van Justitie a.i.
c
P. van Dijk